boeken
Judith de Kom over haar vader Anton: ‘Ik ben jarenlang door hem geobsedeerd geweest’
Judith de Kom is op 93-jarige leeftijd overleden. Coen Verbraak interviewde haar in september. Een leven lang was De Kom bezig met haar vader, de schrijver en verzetsheld Anton de Kom. Nu is er een boek met haar herinneringen aan hem.
Coen Verbraak22 september 2024, 05:00
Het is een raar besef dat ze haar vader Anton de Kom al meer dan tachtig jaar niet gezien heeft. Ze weet niet meer hoe hij rook, of hoe zijn stem klonk. En toch zit haar vader nog altijd in alles wat Judith de Kom (93) doet. Een leven lang was ze bezig met de man die voor anderen een icoon werd, maar die ze zelf als dochter maar veertien jaar meemaakte:Anton de Kom, schrijver, verzetsheld, in 1898 geboren in Paramaribo, Suriname en in 1945 gestorven in concentratiekamp Neuengamme. Ze verdiepte zich in zijn verhaal, in zijn werk, en gaf als voordrachtskunstenaar overal ter wereld lezingen over hem. En nu is er haar boek Ik omhels je onafgebroken.
Sinds de jaren vijftig schreef ze al verhalen over de Tweede Wereldoorlog, over haar familie en over haar vader. ‘Ik schreef op wat ik me herinnerde. En dat was best veel, want ik ben een goede observator. Ik heb mijn omgeving altijd scherp in me opgenomen.’
Wie zijn Anton en Judith de Kom?
Anton de Kom (1898-1945) was een Surinaamse schrijver en verzetsman. Zijn boek Wij slaven van Suriname (uit 1934) – over de geschiedenis van Suriname en de slavernij – geldt als een klassieker en is opgenomen in de Nederlandse Canon.
Judith de Kom (1931) is de dochter van Anton de Kom. Ze was jarenlang actief als voordrachtskunstenaar.
Is dat hetzelfde als waakzaamheid?
‘Waarschijnlijk wel. Ik heb door de oorlog ontzettende angsten ontwikkeld. Ik ben eigenlijk nog voor alles bang. Misschien ook omdat mijn oudere broers altijd over mij waakten. Ik ging nooit ergens alleen naartoe. Jaren later zei een dokter tegen mij: jouw probleem is dat je te beschermd bent opgevoed.’
Ik omhels je onafgebroken kwam tot stand in samenwerking met documentairemaker Ida Does, die ze al bijna 35 jaar kent. ‘Ik vertelde haar over vroeger, over de oorlog en over mijn vader. Ida zei: dat moet je opschrijven. Dat heb ik al gedaan, zei ik. Ik heb haar wat verhalen laten lezen. Waarop zij zei: Judith, dit is een bóék. Dat is er nu, na jaren, met haar hulp dus echt gekomen.’ De Kom vertelt haar verhaal in de vorm van brieven aan onder meer haar vader, haar moeder, andere familieleden en haar voorouders.
about:blankhttps://acdn.adnxs.com/dmp/async_usersync.html
U groeide op in een gezin met drie oudere broers. Ad, Kees en Ton. Uw moeder Nel was wit, uw vader Anton was zwart. Hoe bijzonder was dat in die jaren?
‘Heel bijzonder. Nu realiseer ik mij wat een dappere vrouw mijn moeder was. Om in 1920 verliefd te worden op een zwarte man en daarmee ook te trouwen… dat was hoogst ongebruikelijk. De meeste mensen om hen heen begrepen er niets van. Alleen haar eigen moeder wel; die was gek op mijn vader.’
De meeste familieleden van haar moeder keurden de relatie met een zwarte man ronduit af. Kon ze geen nette Hollandse jongen krijgen dan? Een van hen ging na een handdruk van De Kom zelfs demonstratief zijn handen wassen.
Racisme was ook in die dagen een terugkerend verschijnsel. Nadat de familie in de jaren dertig een nieuw huis in Den Haag had betrokken, was De Kom daar aan het werk. Op een dag stond de politie voor de deur: er was iets gestolen bij een buurvrouw en zij wist zeker dat die zwarte man daar achter moest zitten. ‘Toen heeft hij twee dagen vastgezeten. Op basis van een valse beschuldiging. Dat soort pesterijen gebeurden constant.’
Wat bond uw vader en moeder?
‘Het waren soulmates, denk ik nu. Ze hebben elkaar ontmoet op het kantoor van koffiebranderij Reuser & Smulders in Den Haag. Ik heb haar ooit gevraagd hoe dat verliep. Toen werd ze weer even helemaal dat verliefde meisje van toen. Want hij had heel netjes gevraagd of hij haar naar huis mocht begeleiden. Een echte heer. Een mooie, elegante man, die goed was in sport en geweldig kon dansen. Thuis droeg hij gewone huiskleding. Buiten de deur had hij keurig een pak aan. Hij had er twee: een grijs en een blauw kostuum. Hij ging altijd op een stoel staan om zijn broek aan te trekken. Want die broek mocht per se niet op de grond komen.’
En wat was hij voor vader?
‘Streng, heel streng. Hij vond het ontzettend belangrijk dat we goed ons best deden op school. Kennis vergaren was een levensvoorwaarde voor hem. Hij had zelf de mulo gedaan. Later haalde hij zijn diploma boekhouden. Hij was ook heel lief. Hij nam een keer een popje voor me mee. Het bijzondere was dat het een zwart popje was. Die waren er in die tijd bijna niet. Elke avond als we in bed lagen kwam hij ons vieren een verhaaltje vertellen. Vaak over de spin Anansi. Dat kon hij geweldig. Op het spannendste moment hield hij op en zei hij in het Surinaams: ‘En morgen ga ik verder.’
Lezen is belangrijk, leerde ze van haar vader. ‘Pak een boek’, zei hij, als ze even niets zat te doen. Dat is ze altijd blijven doen. En ze spelde in de jaren vijftig de krantenberichten over apartheid in Amerika. Ze las over Rosa Parks, de zwarte vrouw die in 1955 weigerde haar plaats in de bus af te staan aan een witte passagier. ‘Die moed om te blijven zitten, met het gevaar dat je de bus uitgesleept en vermoord zou worden… Als ik eraan denk krijg ik opnieuw kippenvel.’ Bij dat soort berichten moest ze onherroepelijk aan haar vader denken. ‘Het verzet van zwarte mensen zou hem uit het hart gegrepen zijn.’
Kunt u zich ook herinneren dat hij zat te schrijven?
‘Toen Wij slaven van Suriname verscheen, in 1934, was ik pas 3. Daar heb ik geen herinnering aan. Maar ik zie hem nog wel in zijn leunstoel zitten, vaak met een stapel woordenboeken naast zich. Dan zat hij met een stompje potlood te schrijven, op alles wat hij maar aan papier kon vinden. Want er was geen geld om een blocnote te kopen.
Wat schreef hij?
‘Hij schreef gedichten. En hij werkte aan een filmscript: Tjiboe. Maar er was nauwelijks belangstelling voor.’
Judith de Kom was 2 toen het gezin in 1933 naar Suriname ging. Haar vader was van plan om zich daar te vestigen. Maar het liep anders dan gepland. ‘Zijn naam was hem vooruitgesneld, omdat hij hier in Nederland al bezig was met de arbeiders, en actief was in linkse organisaties. In Suriname richtte hij een adviesbureau op, om arme mensen te helpen. Hij wees hen op hun rechten en benadrukte dat ze zich moesten ontwikkelen. ‘Zorg dat je verder komt, dan kun je zelf over je leven beslissen.’ Hij wilde in Suriname lezingen houden over de geschiedenis, de koloniale onderdrukking en het verzet.
‘En hij was bezig met het maken van een zwartboek over sociale misstanden dat hij aan de regering wilde overhandigen.’ Het koloniale bestuur in Suriname zat daar bepaald niet op te wachten: De Kom werd gearresteerd en gevangengezet. Toen op 7 februari 1933 duizenden mensen in Paramaribo voor zijn vrijlating demonstreerden, opende de politie het vuur op de menigte. Daarbij vielen twee doden en dertig gewonden. Pas na drie maanden opsluiting in Fort Zeelandia werd De Kom vrijgelaten.
Wat voor effect heeft deze episode op uw vader gehad?
‘Dat is moeilijk te zeggen. Mijn moeder heeft daar nooit iets over verteld. Ze heeft alleen een keer tegen mij gezegd: ik vind het niet prettig als je steeds in dat verleden blijft wroeten. Want het zijn open wonden. Iedere keer als jij daarover begint, gaat die wond weer open.’
Ze bewaart nog steeds haar poesiealbum, waarvan haar vader de eerste bladzijde beschreef. Het boekje valt na ruim tachtig jaar bijna uit elkaar. Maar De Koms ragfijne handschrift is nog duidelijk leesbaar. Geen gedichtje over rozen die verwelken en schepen die vergaan, maar een serieus vers met als titel ‘Suriname, ons vaderland’. Ondertekend door A. de Kom. ‘Eerlijk gezegd begreep ik helemaal niets van dat gedicht. Pas veel later besefte ik dat hij mij de liefde voor dat mooie land heeft willen nalaten.’
‘A. de Kom’ klinkt nogal afstandelijk. Was hij dat?
‘Ja, in zekere zin wel. Dit was bovendien in de periode dat hij het heel zwaar had. Het was eind jaren dertig, begin veertig. Mijn vader had geen werk, voelde de dreiging van de oorlog. Ons gezin kreeg 18 gulden steun in de week, waar 6 gulden huur afging. De machteloosheid sloeg hem lam. Hij zat steeds meer met zichzelf in de knoop.’ Als werkloze moest hij verplicht sneeuwruimen. ‘Dat ervoer hij als een vernedering.’
Uiteindelijk bleek het de aanloop naar wat in die dagen ‘zenuwziekte’ werd genoemd: overspannenheid. Zijn gedrag begon merkbaar te veranderen. Toen Anton de Kom een keer met zijn zoons op straat liep, hoorde hij een jongetje aan zijn vader vragen: ‘Wat is dat voor man?’ ‘Dat is nou de boeman’, antwoordde de vader.
Judith de Kom: ‘Het was een tijd waarin er nog weinig zwarte mensen op straat waren. Maar dit was voor mijn vader de druppel. Hij zei tegen mijn broers dat ze even moesten doorlopen. Vervolgens liep hij terug om die man een klap te verkopen.’
Niemand wist dat hij in die tijd fanatiek bezig was met verzetswerk, en clandestien stukken schreef voor onder meer het illegale blad De Vonk. Zijn omgeving zag hem vooral als een luie nietsnut, dacht De Kom. Op een dag werd het hem allemaal te veel. Hij liep spinnijdig naar de portiektrap en smeet daar zijn blaadjes en schriften vol verhalen over de stenen traptreden naar beneden, schreeuwend: ‘Jullie denken dat ik niet werk! Maar ik werk wel degelijk! Dit is mijn werk!’ Kort daarna werd hij voor drie maanden opgenomen in een kliniek.
Op 7 augustus 1944 zag Judith, toen 14, haar vader voor het laatst, toen hij ’s morgens de deur uitging. Die avond kwam hij niet thuis. Misschien was hij verlaat, dachten ze eerst nog, en kon hij door de avondklok niet meer over straat. Totdat er rond tien uur op de deur werd gebonsd. Politie. Huiszoeking. Ze hadden De Kom gearresteerd en kwamen nu thuis naar wapens zoeken.
‘‘Als u ze niet uit uzelf geeft en wij vinden ze toch, dan wordt uw man doodgeschoten’, zeiden ze tegen mijn moeder. Ze vonden natuurlijk niks, want mijn vader hád helemaal geen wapens. Toen ze vertrokken vroeg er een: ‘Waarom ben je eigenlijk met die nikker getrouwd?’ Ik hoor mijn moeder nog zeggen: ‘Omdat ik van hem houd en hem respecteer’.’
Anton de Kom kwam nooit meer thuis. Ondanks de radeloze zoektocht van zijn vrouw kwamen ze jarenlang niets te weten over zijn lot. Pas in 1960 hoorden ze wat er met hem gebeurd was. Direct na zijn arrestatie was hij opgesloten in het Oranjehotel in Scheveningen en vervolgens overgebracht naar Kamp Vught. Daarna volgde concentratiekamp Sachsenhausen/Oranienburg. Hij stierf uiteindelijk in april 1945 in een ziekenbarak van Neuengamme en werd begraven in een massagraf met tweeduizend anderen.
Pas vijftien jaar nadien werden zijn stoffelijke resten geïdentificeerd, aan de hand van zijn gebit en een deuk in zijn schedel, het gevolg van een verwonding die hij opliep toen een omstander in Den Haag een baksteen naar hem gooide, na een racistische scheldpartij. De Kom werd daarna overgebracht naar de erebegraafplaats in Loenen. ‘Zelfs bij die herbegrafenis had ik nog steeds niet het gevoel dat hij werkelijk dood was.’
Ze is nu 93, twee keer zo oud als haar vader geworden is. In haar hoofd is hij nooit ouder geworden. ‘Als iemand jong sterft, blijft hij altijd jong.’
Is hij wel met u mee blijven reizen?
‘Nou, ik reisde vooral met hem mee. Ik ben mijn leven lang overal op de wereld geweest om over mijn vader te vertellen. Je kunt wel zeggen dat ik jarenlang door hem geobsedeerd ben geweest.’
Vorig jaar legde ze op 4 mei een krans voor haar vader op de Dam. ‘Toen heb ik tegen hem gezegd: ‘Het is nu genoeg geweest, papa. Ik laat het verder rusten.’ Een maand daarna werd zij door minister Wopke Hoekstra uitgenodigd om langs te komen op zijn ministerie. Ze had verwacht dat het een gesprek zou zijn over de plannen voor een Anton de Kom-leerstoel.
Maar tot haar verrassing begon Hoekstra over de arrestatie en de gevangenschap in Paramaribo in 1933. ‘Namens de regering bied ik excuses aan voor het handelen van de toenmalige regering, waaronder het Nederlandse koloniale bestuur in Paramaribo destijds, en het leed dat u en uw familie daarvan hebben ondervonden.’ De herinnering aan dat moment ontroert haar nu nog. ‘Dat woord ‘excuses’ voelde als een historisch moment. Mijn vader en ons gezin is heel veel aangedaan. Eindelijk, na zoveel jaren, had onze pijn betekenis gekregen. Het was gezien. Dat deed me zoveel.’
Judith de Kom: Ik omhels je onafgebroken – Brieven aan haar vader Anton de Kom en andere dierbaren opgetekend door Ida Does. Alfabet; 176 pagina’s; € 22,99.
Als baanbreker boog hoogleraar Humphrey Lamur zich over het slavernijverleden: ‘Wat wit was, was mooi, wat zwart was lelijk’
Als een van de eerste Nederlanders deed emeritus hoogleraar Humphrey Lamur onderzoek naar het slavernijverleden, en als 90-jarige vertelt hij nog altijd de verhalen waar ‘de wereld niet op zit te wachten’. Koloniale kennis is immers een vereiste voor vooruitgang.
Ianthe Sahadat30 juni 2024, 17:04
Bij hoge uitzondering hees Humphrey Lamur (90) zich vrijdag 21 juni in toga – baret op het hoofd – om zich bij een cortège van (emeritus) hoogleraren te voegen. Lamur wilde ‘absoluut’ aanwezig zijn bij de oratie van Guno Jones als kersverse hoogleraar van de nieuw ingerichte Anton de Kom-leerstoel aan de Vrije Universiteit Amsterdam.

Jones onderzoekt de hedendaagse doorwerking – op sociaal, cultureel en juridisch vlak – van kolonialisme en slavernij. Van die doorwerking gaf Jones in zijn oratie een navrant voorbeeld. Zijn enkele jaren eerder overleden Surinaamse vader zou niet naar zijn oratie zijn gekomen, als hij nog had geleefd. Hij wilde de ingewikkelde visumprocedure die een bezoek aan Nederland voor Surinaamse staatsburgers met zich meebrengt niet langer doorlopen: te vernederend.
Over de auteur
Ianthe Sahadat is journalist bij de Volkskrant met bijzondere aandacht voor cultuur, literatuur en de Surinaamse en Caribische koloniale geschiedenis.
‘Professor Lamur is er ook’, fluisterden bezoekers opgewonden. Telefoons gingen in camerastand omhoog. Voor veel Surinamers en Surinaamse Nederlanders is Lamur een icoon.
Humphrey Ewald Lamur werd in 1933 geboren in Paramaribo. Datzelfde jaar zette het Nederlands koloniaal regime de antikoloniale denker en vrijheidsstrijder Anton de Kom gevangen om hem vervolgens, als oproerkraaier, uit Suriname te verbannen. Pas in 2022 volgde een Nederlands eerherstel.
about:blank
‘Dit is een belangrijk moment’, zegt Lamur – in gelijke mate imposant en zachtaardig – na afloop over Jones’ oratie, geflankeerd door zijn vrouw Norine Boldewijn Lamur (86). ‘De Kom is ten onrechte verguisd. Hij was een voorloper, een voorbeeld van verzet.’ Hij kijkt de hal rond, vervolgt met zijn keurige dictie: ‘Zelf ben ik nooit activistisch geweest, zo is mijn aard niet. Het doet me goed om de jonge generaties te zien, hun onverzettelijkheid, ze laten zich de mond niet snoeren.’
Lamur kwam na de Tweede Wereldoorlog als tiener naar Nederland voor scholing, een unicum in die tijd. Hij zou het tot hoogleraar schoppen aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in de jaren zeventig de eerste wetenschapper in Nederland was die onderzoek deed naar slavernij in Suriname. En dan niet naar de economische kanten van de trans-Atlantische mensenhandel en het plantagesysteem, maar naar het dagelijkse leven op de plantages van tot slaafgemaakten. Al zegt hij zelf over zijn onderzoek: ‘Er waren ook anderen hoor.’ Dan, strenger: ‘Maar veel belangstelling was er niet. Ook in Suriname niet.’
Enkele weken eerder ontvangt Lamur thuis in Amstelveen. Het echtpaar opent gezamenlijk de voordeur: twee paar nieuwsgierige ogen en een synchroon uitgesproken ‘welkom’.
De bijzonder kwiek ogende Lamur wijst direct richting zijn werkkamer aan de voorzijde van de woning. Ook als hij niet werkt, is dit zijn vaste stek in huis, omringd door oude foto’s, stapels dossiers en planken vol deels zelfgeschreven boeken.
De afgelopen decennia is er veel veranderd op het terrein van onderzoek naar, en interesse in het koloniale en slavernijverleden. Zowel de premier als de koning heeft recent excuses aangeboden voor de historische wandaden van hun voorgangers. Hoe beziet u deze ontwikkelingen?
‘Slavernij is een ‘gewoon’ onderwerp geworden. Ik vind het goed dat erover gesproken en geschreven wordt, al vrees ik dat er nog steeds veel Nederlanders zijn die er weinig van weten. En we praten wel over slavernij, maar niet genoeg over de gevolgen ervan in Suriname. Want de hele structuur van de Surinaamse samenleving komt voort uit het kolonialisme.
‘Na de door Mark Rutte geplaatste komma hebben we niets meer gemerkt. De slaven zijn nooit betaald, ziet u. Ik ben voorstander van een fonds ter compensatie van de onbetaalde arbeid. Een deel van dat geld is voor arme Surinamers, de rest gaat naar educatie en onderzoek. Onderzoek naar intergenerationeel trauma, in de Afro-Surinaamse gemeenschap, maar ook onder nazaten van contractarbeiders. Neem bijvoorbeeld de onderlinge rivaliteit en familiesamenstellingen in de Afro-Surinaamse gemeenschap, die voortkomen uit de inprenting van koloniale en raciale denkbeelden. Dit moet goed onderzocht worden, want het remt de vooruitgang. Pas als we dat hebben ontleed, kunnen mensen hun ingebouwde minderwaardigheidscomplex kwijtraken.’
U doet nog altijd onderzoek?
‘Mijn vrouw wilde dat ik stopte toen ik 80 werd, daar had ik moeite mee. Nu ik 90 ben, wil ik zelf ook niet meer. Er komt nog één boek, over plantage Berg en Dal, dan is het klaar. Mijn geheugen werkt minder goed, ik vergeet namen. Dat vind ik niet leuk, dus ik wil niet meer.’
Het echtpaar Lamur is een hechte entiteit, vrijwel alles doen ze samen, van de wekelijkse boodschappen tot jarenlang wetenschappelijk onderzoekswerk. Zit Lamur achter zijn computer, dan zit Boldewijn, die werkte op een histologisch laboratorium en rechten studeerde, vlak bij hem achter die van haar. Ze delen de werkkamer. Ook bij de oratie van Guno Jones flankeerde ze haar man. Als een twee-eenheid bewogen ze zich na afloop door de hal waar de borrel plaatsvond en de schalen warme pasteitjes rondgingen.
Samen leerden ze, op de mulo in Suriname, en later in Nederland, Sütterlin-Duits, om de oude geschriften van Duitse zendelingen van de Evangelische Broedergemeente (EBG) te kunnen ontcijferen. De notities van deze in Suriname actieve broeders over het dagelijkse leven van slaafgemaakten waren een belangrijke bron.
De eerste twintig minuten van het gesprek blijft Lamur in het midden van de werkkamer staan. De handen klaar om een boek van een plank te grijpen. ‘Dit was mijn eerste onderzoek op het gebied van slavernij, naar plantage Vossenburg. Daar was mijn vrouw ook bij betrokken. Maar ze wilde haar naam nooit vermeld.’ Met een korte blik richting keuken, waar zijn echtgenote koffie en thee zet: ‘Ik zal u vertellen, in het laatste boek zal mijn vrouw als hoofdauteur staan.’ Fluistertoon: ‘Van haar hoeft het niet zo nodig, maar ik vind het mooi.’
‘Wij Lamurs zijn zeer teruggetrokken mensen. Altijd al geweest. Als jongetje op school was ik leergierig, maar zeer verlegen’, zegt Lamur. ‘Ik zei nooit veel, was liever op de achtergrond. Dat is lang doorgegaan, hoor. Ook in Nederland.’
Zijn eerste artikel over slavernij, na zijn promotie in 1973, werd door het Nederlandse wetenschappelijk tijdschrift OSO (hét blad voor Surinaamse geschiedenis) afgeserveerd, want: ‘niet relevant’. Lamur: ‘Dat stelde mij teleur, maar mijn instelling is: ik geef niet op.’ Pas na meerdere publicaties in de VS, kwam de interesse in Nederland op gang.
Tot die tijd wist u zelf ook vrijwel niets over slavernij, heb ik begrepen. U wist niet eens dat uw eigen overgrootmoeder, Eliza Lamur, als kind een slaafgemaakte was geweest.
‘Mijn overgrootmoeder woonde bij mijn opa en oma, wij zagen haar vaak. Ze overleed toen ik 12 was. In die tijd kenden mijn broers en ik de woorden slaaf, slavin en slavernij helemaal niet. Niemand sprak erover. Thuis niet, op school niet. Daar ging het in de les alleen over Nederland. De meester zei altijd: jullie zijn Hollandse kinderen. Als je per ongeluk ‘de’ koningin zei, corrigeerde de meester je: ‘onze’ koningin. Nu zie ik hoe vreemd het is, maar toen was het normaal. Suriname was Nederland.
‘Mijn overgrootmoeder mopperde vaak op mijn broers en mij als we voetbalden op het erf. Ik moest al werken toen ik zo jong was als jullie, zei ze. Eenmaal maakte ze een opmerking: ik ben een werkslavin geweest. Wij hadden geen idee wat dat was, maar haar opmerking is me bijgebleven. Wat bedoelde ze? Als student in Nederland ben ik gaan zoeken. Ik wist waar ze was opgegroeid, op suikerrietplantage Alliance. In archiefstukken vond ik haar naam: Eliza Francina Lamur, 7 jaar oud, ‘werkcreool’. Dat was een schok. Ik vond ook de namen van haar moeder, oma en meer familieleden. Allemaal waren ze slaven geweest.’
Aan de wand van zijn werkkamer hangt een foto van zijn overgrootmoeder, in traditionele Surinaamse vrouwenkleding, een koto (jurk) en angisa (hoofddoek). ‘Mijn opa Lamur was kleermaker’, zegt Lamur. ‘Mijn vader werd onderwijzer. Dankzij hun harde werk kon ik doorleren. Ik voel me bevoorrecht, maar wat hebben mijn voorouders gehad?’
U bent opgegroeid in het koloniale Suriname van de jaren dertig en veertig, in een raciaal gesegregeerde samenleving, waarin gold: hoe lichter je huidskleur, hoe meer kansen in de maatschappij. Wat herinnert u zich daar nog van, zoveel jaar later?
‘Mijn twee broers en ik hebben een zeer beschermde jeugd gehad. We zijn in zekere zin door onze ouders buiten de maatschappij gehouden. Het klinkt u wellicht vreemd in de oren, maar ik had geen kennis van racisme. Pas later, in Nederland, kwam ik erachter hoe de verhoudingen in Suriname lagen. Dat alles wat wit en Europees was, mooi heette, en alles wat zwart en Surinaams was, lelijk. Het schokte mij, want wij kenden dat niet.’
Dat klinkt bijna wereldvreemd.
‘Dat was ik ook. Al ben ik dat pas veel later gaan inzien. Wij speelden toen we jong waren zelden met andere kinderen en alleen op ons eigen erf. Ik mocht niet op straat spelen.’
Maar u ging toch naar school, kreeg u daar dan niets mee van de verhoudingen in de samenleving?
‘Ik hoorde natuurlijk wel dingen, maar ik kon het vaak niet plaatsen. Ik herinner me dat ik mijn moeder eens vroeg wat ‘goed haar’ was. Dat mensen opgroeiden met een hekel aan hun eigen kroeshaar, ontdekte ik later pas. Ik had geen idee dat er mensen waren die mijn soort haar lelijk vonden.
‘Het zijn zaken waar ik de laatste jaren veel over heb nagedacht. Ik heb vaak de vraag gekregen wat ik aan discriminatie en racisme heb meegemaakt en dat vind ik ontzettend ingewikkeld om te beantwoorden, want ik heb daar nooit oog voor gehad. Ik besef dat ik als Surinaams jongetje uit die tijd een uitzondering ben geweest, want de hele samenleving was op raciale ongelijkheid gebaseerd. Ik mocht niet participeren in die samenleving, dus ik heb zo nooit geleefd.’
Heeft u hier later ooit met uw ouders of broers over gesproken?
‘Ik ben pas de laatste jaren gaan inzien hoeveel invloed onze beschermde jeugd op ons wereldbeeld en zelfbeeld heeft gehad. Mijn moeder hamerde op ons onderwijs, maar nu vraag ik me af of zij soms doorhad hoe schadelijk die gesegregeerde samenleving was. Ik zou het haar graag vragen, maar daarvoor is het helaas te laat. Mijn ouders zijn overleden. Mijn broers, Carlo en Armand, ook.
‘Ik zou mijn ouders willen bedanken: mijn onwetendheid op dit terrein heeft me ver gebracht. Laatst had ik een interview met De Groene Amsterdammer. De interviewer geloofde niet dat ik me als enige zwarte jongetje op een witte school, in Amsterdam-Zuid, nooit gediscrimineerd heb gevoeld. Haar vraag zette me aan het denken, nu wil ik oude klasgenoten traceren, om hen te vragen hoe ze mij zagen. Maar ik denk dat u de spijker op zijn kop slaat. Ik was alleen geïnteresseerd in mijn onderwijs en had geen besef van de mogelijkheid dat mensen mij minder zouden kunnen vinden vanwege mijn huidskleur.
‘De hospita bij wie wij inwoonden was geen prettige vrouw. Zij zei veel nare dingen over Suriname, die ik nu racistisch zou noemen, maar toen simpelweg onaardig.’
Het bekendst is Lamur misschien wel buiten de academische wereld, door een project dat hij na zijn pensioen – wederom met zijn vrouw – afrondde: een overzichtswerk met daarin alle namen en familieverbanden van de 35 duizend mensen die bij de afschaffing van de slavernij in 1863 in Suriname vrijkwamen. Bijna vier jaar kostte de monnikenklus. Lamur: ‘We werkten twaalf uur per dag. Als ik ’s avonds zei dat ik wilde slapen, keek mijn vrouw me streng aan: waarom, we zijn toch niet klaar, of wel? We lijken daarin op elkaar.’
Jarenlang was het boek van Lamur de enige plek waar mensen konden vinden op welke plantage hun voorouders hadden geleefd en gewerkt. De afgelopen jaren worden er steeds meer archieven met namen van voor 1863 ontsloten, sinds 2019 zijn deze zogeheten emancipatieregisters digitaal doorzoekbaar.
Tijdens zijn studie had Lamur, die nooit een groot sociaal netwerk heeft gehad, met een van zijn medestudenten een speciale band. Het was de joodse Gerhard Durlacher (de vader van schrijver Jessica Durlacher, red.). ‘Gerhard was in de oorlog met zijn ouders naar Duitsland gedeporteerd. Hij was onmiddellijk van zijn vader gescheiden. Het laatste dat hij zich van zijn moeder kon herinneren was hoe ze van hem werd weggesleept door een Duitse militair in het kamp. Gerhard klampte zich aan haar vast, maar kreeg een trap met een laars in zijn gezicht en raakte buiten bewustzijn. Hij heeft zijn moeder nooit meer gezien. Hij keerde in zijn eentje terug uit Duitsland, zijn hele familie was vermoord. Zijn ouderlijk huis was door Nederlanders ingepikt. Jaren later, ik was al hoogleraar, vertelde Gerhard dat hij dit voor het eerst aan mij had verteld indertijd. Ik vroeg waarom. Omdat je luisterde, antwoordde hij. Snapt u mij?’
Op verhalen over slavernij zat ook niemand te wachten, bedoelt u?
‘Slavernij en de Holocaust zijn andere dingen, maar wat overeenkomt: niemand wilde onze verhalen horen. Gerhard keerde uit die oorlog terug, zijn huis was ingepikt door Nederlanders die zeiden: ophoepelen jij. Mijn indruk is dat Joden in Nederland tijdens de oorlog niet voldoende zijn beschermd. In die tijd wist ik nog niet eens dat mijn overgrootmoeder een slavin was geweest, maar ik voelde een verbondenheid: wij dragen verhalen mee waar de wereld niet op zit te wachten.’
Veel mensen hebben zich verzet tegen de komst van Kamervoorzitter Martin Bosma bij de landelijke herdenking van de afschaffing van slavernij. Hoe denkt u daarover?
‘Ik zou daar niet willen zijn, in zijn aanwezigheid. Zijn uitspraken zijn schadelijk voor zwarte mensen, hij erkent de doorwerking van het koloniale en slavernijverleden niet. Ik ben vaak bij de herdenking in het Oosterpark geweest, maar het is me een beetje te druk, dus ik ga niet meer. Voor mij is de herdenking vooral belangrijk als publieke erkenning van aangedaan leed en de traumatische doorwerking ervan. De politieke situatie in Nederland baart me zorgen. Ik houd hoop, ik weet dat er genoeg Nederlanders zijn die de groepering van meneer Wilders verwerpen.’
Hugh Wright
De Schot Hugh Wright verplaatste zich na de afschaffing van de slavernij in de Engelse koloniën (1834) naar Suriname, waar slavernij nog wel was toegestaan. Hij was de eigenaar van de overgrootmoeder van Humphrey Lamur, Eliza. Wright bezat meerdere plantages. Bij de afschaffing in 1863 ontving hij ruim 500 duizend gulden van de Nederlandse overheid, als ‘compensatie’ voor de ruim 1.700 slaafgemaakten die vrijkwamen. Zij kregen niets.
Zonder de studenten was ‘Wij slaven van Suriname’ nooit zo’n invloedrijk literair meesterwerk geworden
Leden van de Surinaamse Studenten Unie in Leiden vinden in de jaren zestig het boek Wij slaven van Suriname van Anton de Kom. Dankzij hen groeide een vergeten boek uit tot een invloedrijk standaardwerk, zo is te zien bij de tentoonstelling Strijden ga ik in Museum De Lakenhal.
Maurice Gispen20 november 2023, 15:23
‘Als scheikundestudent in Leiden in de jaren zestig leerde ik dat Anton de Kom een anarchist, een rebel, een oproerkraaier was’, vertelt Paul Day (83), oud-lid van de Surinaamse Studenten Unie (SSU). Dat beeld veranderde toen studenten van de SSU in 1967 het boek Wij slaven van Suriname (1934) aantroffen in de Universiteitsbibliotheek van Leiden. In dat boek, een ‘literair-historisch essay’, vertelt De Kom (1898-1945) de geschiedenis van Suriname vanuit het perspectief van de gekoloniseerde – voor die tijd een unicum.
De SSU streed als protestgroep in de tijd van de Koude Oorlog en de Vietnamoorlog tegen racisme en kolonialisme. De vondst van De Koms boek was uniek, zegt SSU-lid Rubia Zschuschen, want waarom hadden zij nog nooit eerder op deze manier over Suriname gelezen? Voor de SSU-leden ging een wereld open: De Kom was geen communist of anarchist zoals in de geschiedenisboeken beschreven, maar een groot schrijver die prangende taal vond voor de misstanden van kolonialisme en slavernij.
Hen stond nog maar een ding te doen: het boek verspreiden. Maar een officiële herdruk kwam er aanvankelijk niet. Day: ‘Dat was waarschijnlijk commercieel niet interessant genoeg.’ Als uitgevers het niet doen, doen de SSU-leden het zelf wel, besloten ze. Ze maakten een roofdruk – illegaal. Bladzij voor bladzij tikten ze het boek over, drukten het met een stencilmachine en verkochten het onder studenten voor een paar gulden. De oude stenciledities zijn te zien in Museum De Lakenhal, en ook het ‘kasboek’, een schriftje waarin met de hand werd bijgehouden hoeveel exemplaren ze verkochten. De eerste 400 exemplaren vlogen de deur uit.
about:blank
De aangewakkerde interesse maakte de strijdlust van de SSU alleen maar groter. In studentenblad Opo Kondreman vertellen ze De Koms verhaal, en Surinaams weekblad Pipel publiceerde delen van het boek. Voor de tentoonstelling dook Garrelt Verhoeven, initiator van de expositie, met oud SSU-leden in het verleden. ‘Ik wist bijna zeker dat zij nog documenten in huis hadden die niemand eerder had gezien’, zegt hij. Samen veegden ze het stof van de dozen op zolder en ontdekten krantenknipsels, teksten en foto’s, nu allemaal te zien op de expositie.
De SSU vertelde met cabaretgroep REVO De Koms verhaal ook op het podium. Met muziek en cabaret stonden ze voor volle zalen in de Leidse Stadsgehoorzaal, Carré en zelfs in Duitsland en België. Day: ‘Wij maakten met kunst onze boodschap behapbaar, en dat sloeg aan.’ In een korte documentaire van Emma Lesuis, te zien in De Lakenhal, staat Day als vanouds weer zingend met zijn gitaar in de Leidse Stadsgehoorzaal. ‘(… ) in de hoofdstad van dit koude kikkerland / Wat u wilt weten / dat kunt u lezen / in een krant met telegrafische trant.’
Langzaam maar zeker kreeg Wij slaven van Suriname het podium en de publieke aandacht die het volgens de SSU verdiende. Inmiddels geldt het boek als invloedrijk literair meesterwerk over kolonialisme en slavernij. Verhoeven: ‘De Kom plantte een zaadje dat pas later is gaan bloeien.’ Deze tentoonstelling laat zien dat het zaadje misschien wel nooit was gaan bloeien zonder de inzet en toewijding van de leden van de SSU.
Excuses en eerherstel voor antikoloniale vrijheidsstrijder Anton de Kom: ‘Een dapper man die streed voor rechtvaardigheid’
Het kabinet heeft de familie van de Surinaamse schrijver, antikoloniale vrijheidsstrijder en verzetsheld Anton de Kom excuses aangeboden. Ook komt er een speciale leerstoel aan de Vrije Universiteit van Amsterdam.
Avinash Bhikhie19 juni 2023, 18:23
Minister Wopke Hoekstra (Buitenlandse Zaken) maakte de excuses maandag tegenover de kinderen en familie van De Kom ‘voor het leed dat hij en zijn gezin hebben ondervonden door toedoen van de toenmalige Nederlandse autoriteiten’.
‘De daden van Anton de Kom en zijn belangrijke bijdrage aan de Nederlandse en Surinaamse geschiedenis verdienen eer en erkenning.’ Om het eerherstel concreet en zichtbaar te maken komt aan de Vrije Universiteit van Amsterdam een leerstoel die de naam van De Kom zal dragen. De leerstoel zal gericht zijn op de geschiedenis van het slavernijverleden en de doorwerking daarvan. Daarbij zullen de antikoloniale perspectieven van De Kom centraal staan.
Over de auteur
Avinash Bhikhie is politiek verslaggever voor de Volkskrant. Hij schrijft sinds 2014 over de nationale politiek.
Het eerherstel volgt op een verzoek van de Tweede Kamer, dat dateert van tweeëneenhalf jaar geleden. De nabestaanden van De Kom vroegen hier al veel langer om. Na de Black Lives Matter-demonstraties, ook hier in Nederland, ontstond op het Binnenhof momentum om na tientallen jaren het slavernijverleden, de koloniale onderdrukking en de doorwerking daarvan onder ogen te zien.
Afgelopen 19 december bood het kabinet excuses aan voor het slavernijverleden. Nu, richting de aftrap van het grote Herdenkingsjaar Slavernijverleden op 1 juli, zijn de excuses er ook voor De Kom, zijn kinderen en zijn familie. In een verklaring laat de familie weten ‘ontroerd en verheugd’ te zijn met de rehabilitatie. ‘Dit eerherstel erkent de moed, de visie en de onvermoeibare inzet van een man die zich zijn hele leven heeft ingezet voor vrijheid en gelijkheid tegen de tijdgeest in.’
about:blank
‘Een dapper man’
De Kom werd in 1898 geboren in Paramaribo onder de koloniale heerschappij van Nederland. Hij bekritiseerde de koloniale overheersing, het racisme en de uitbuiting van de Surinamers. In 1920 reisde hij naar Nederland. Hij verbaasde zich erover hoe weinig men in Nederland wist over de geschiedenis van Suriname, de koloniale uitbuiting en de slavernij. Hij begon met het geven van lezingen, schreef zijn perspectieven op en ontmoette antikoloniale Indonesische studenten die streden tegen het koloniaal bewind in voormalig Nederlands-Indië.
In 1933 keerde De Kom vanwege familieomstandigheden terug naar Suriname. De Nederlandse autoriteiten beschouwden de antikoloniale ideeën van De Kom als een gevaar en pakten hem op. Bij protesten voor zijn vrijlating gaf de Nederlandse procureur-generaal Frans van Haaren het bevel het vuur te openen op de aanwezige menigte Surinamers. Er vielen twee doden en tientallen gewonden. Deze 7 februari 1933 zou bekend komen te staan als Zwarte Dinsdag. Om escalatie te voorkomen, besloten de koloniale autoriteiten De Kom terug te sturen naar Nederland.
Wij slaven van Suriname
In Nederland publiceerde De Kom zijn bekendste werk: het boek Wij slaven van Suriname. Het is een aanklacht tegen de koloniale uitbuiting, het koloniaal racisme en de gekleurde koloniale geschiedschrijving. In Nederland zette De Kom zijn strijd tegen bezetting en voor vrijheid voort tijdens de Tweede Wereldoorlog.
De Kom schreef voor de illegale communistische krant De Vonk tot de Duitsers hem in 1944 oppakten. Op 24 april 1945, vlak voor het einde van de oorlog, overleed hij in concentratiekamp Sandbostel.
De Nederlandse regering omschrijft De Kom nu, bij monde van minister Hoekstra, als ‘een dapper man die streed voor rechtvaardigheid, gelijkheid en menswaardigheid’.